Op zee: marine
Slagschepen
Slagschepen zijn de dinosaurussen van de zee. Ze bestaan niet meer.
De Tweede Wereldoorlog was de laatste waarin een rol was weggelegd voor slagschepen. Toen bleek wat al langer vermoed werd: ze zijn te groot, te kostbaar en te weinig flexibel.
Slagschepen zetten de toon in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het waren de grootste, zwaarst bewapende en gepantserde schepen die een land zich kon veroorloven. Ze belichaamden het summum van macht, op eenzelfde manier als kernwapens dat tegenwoordig doen. Een slagschip moest een land in staat stellen een zeeslag te winnen en was zelf onverwoestbaar. Het was het vlaggenschip van een eskader met een flink aantal andere schepen: torpedobootjagers, korvetten, mijnenvegers. Meestal had een slagschip dan ook twee bruggen boven elkaar: de kapiteinsbrug en de admiraalsbrug. Dat onderscheidde het slagschip van een kruiser. Een kruiser is ook groot, zwaar bewapend en gepantserd (zij het allemaal een tandje minder), maar wordt geacht op eigen houtje, dus zonder ondersteunende schepen, de wereldzeeën te doorkruisen. Er bestaat ook een tussenmaatje, de slagkruiser.
Grootste, zwaarste
De grootste slagschepen ooit gebouwd zijn de Japanse zusterschepen Yamato en Musashi uit 1940. Ze hadden een waterverplaatsing van 72 duizend ton, waren 260 meter lang en hadden een bemanning van minstens drieduizend koppen. Hun vier stoomturbines leverden 150 duizend pk, waarmee ze 27 knopen voeren. Hun negen hoofdkanonnen waren de zwaarste ooit op een schip geplaatst: 18 inch (460 mm). Ze konden granaten met het gewicht van een personenauto 42 kilometer ver schieten. De kanonslopen waren 21 meter lang en wogen per stuk ruim tweeduizend ton – het gewicht van een complete torpedobootjager. Er waren maar liefst 198 kanonnen van kleiner kaliber. De bepantsering van de schepen was op sommige plaatsen 65 centimeter dik. Ze hadden elk zeven vliegtuigen aan boord.
Ondanks al dit fraais zijn noch de Yamato, noch de Musashi veel in de strijd geweest. De formidabele kanonnen hebben op een enkele keer na de hele Tweede Wereldoorlog gezwegen. De schepen lagen meestal gestationeerd in Japanse marinebases, gereed om uit te rukken, maar zover kwam het nooit. Olietekorten speelden daarbij een rol. Beide schepen werden door de Amerikanen tot zinken gebracht, de Musashi in oktober 1944 en de Yamato in april 1945.
Japan bezat 12 slagschepen, Duitsland 6, Italië 8, het Verenigd Koninkrijk 20, de Verenigde Staten 25, Frankrijk 10. Sommige andere landen hadden er één of twee. Onder deze schepen waren enkele nog van vóór de Eerste Wereldoorlog. De Duitse Kriegsmarine had zelfs twee kleine slagschepen uit 1906 in de vaart. Een twintigtal liep tijdens de Tweede Wereldoorlog van stapel.
Afnemende rol
In de Tweede Wereldoorlog nam de rol van slagschepen snel af, al werd het allereerste schot op 1 september 1939 gelost door de Schleswig-Holstein, een toen al zwaar verouderd slagschip uit 1906, op een Pools garnizoen aan de Baltische Zee. Slagschepen hadden in de oorlog hun rol in de aanval op dan wel de bescherming van konvooien, vooral in de Middellandse Zee. Maar ze waren daarvoor eigenlijk te log. Ze konden hun zware kanonnen niet snel genoeg richten op de steeds sneller varende vijandelijk schepen. Met hun monsterlijke bepantsering waren ze zelf te zwaar geworden; ze konden nauwelijks hun koers wijzigen. Ze waren uit hun krachten gegroeid.
Eigenlijk waren slagschepen alleen nog geschikt om statische doelen aan wal te bestoken. Zo zijn er ook nauwelijks confrontaties tussen slagschepen onderling geweest. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden zestien slagschepen tot zinken gebracht door luchtaanvallen met bommen of torpedo’s, en drie door duikbootaanvallen. En dat terwijl ze onaantastbaar werden geacht.
Op 25 oktober 1944 was de Slag in de Straat Surigao (Filipijnen), waarin een overmacht van Amerikaanse slagschepen tegenover Japanse slagschepen lag. Het laatste salvo van de Amerikaanse Mississippi in die slag wordt wel gezien als de ‘afscheidssaluutschoten van het slagschiptijdperk’.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende dus ook einde verhaal voor de meeste slagschepen. In de Koude Oorlog werd hun rol overgenomen door de vliegkampschepen, (nucleaire) onderzeeërs en kruisvluchtwapens. De zware kanonnen van slagschepen waren irrelevant geworden, de bepantsering dus ook. De duizenden bemanningsleden waren elders nuttiger.
Sloop of museum
Veel van de overgebleven slagschepen verdwenen onmiddellijk naar de sloper, andere werden opgelegd of vonden een eerloos einde als doelschip voor testmunitie of kernproeven. Sommige bleven in actieve dienst, maar werden na een jaar of wat uit de vaart genomen. De Britten stuurden de overgebleven slagschepen van de King George V-klasse in 1951 naar de sloper. De Amerikanen zetten nog slagschepen in voor kustbombardementen in Korea en Vietnam. De Missouri en de Wisconsin werden nog ingezet in de Eerste Golfoorlog, in 1991, om vanaf zee Bagdad te bestoken. De Amerikaanse marine bevorderden de North Carolina en de Massachusetts in 1947 al tot museumschip en veroordeelden de Iowa, de Wisconsin, de Missouri en de New Jersey in de vroege jaren negentig tot hetzelfde lot.
Foto Kure Maritime Museum
En Nederland?
De Nederlandse Koninklijke Marine heeft nooit een slagschip bezeten. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog heeft een staatscommissie wel geadviseerd er maar liefst acht te bouwen, vooral om Nederlands-Indië te verdedigen tegen het toen ook al waargenomen gevaar van Japan, maar dat advies kreeg geen gevolgen. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog overwoog Nederland de bouw van twee tot vier lichtere slagkruisers, maar dat plan werd wegens de Duitse inval niet verder behandeld.
Video James Pobog/Pacific Battleship Center
Links
- Battleship USS Iowa Museum, Los Angeles
- Battleship New Jersey Museum and Memorial, Camden
- Battleship Wisconsin, Norfolk
- Battleship Missouri Memorial, Pearl Harbour
- Battleship North Carolina, Wilmington