Op zee: marine
Jagers van de Hunt-klasse
Jagers van de Britse Hunt-klasse waren speciaal gebouwd om konvooien te begeleiden.
De eerste escort destroyer van de Hunt-klasse liep in 1939 van stapel en de laatste in 1943. In die tijd werden er op elf scheepswerven maar liefst 86 van gebouwd, dus het was een geslaagd ontwerp. De schepen werden genoemd naar jachthonden, waarvan de Britse cultuur er nu eenmaal heel veel kent: namen als Airedale, Hambledon, Pytchley, Hurworth, Border. De Hunts hadden een waterverplaatsing van net iets meer dan een ton, waren 85 meter lang en hadden een bemanning van 168 koppen. Ze hadden vier 4 inch-kanonnen, vier pompoms (snelvuurkanonnen voor luchtafweer) en twee Oerlikons. Zeer modern voor hun tijd was dat de romp uit met fiberglas versterkte kunststof was gemaakt, zodat ze geen magnetische mijnen zouden laten afgaan.
Dankzij stoomturbines van 19 duizend pk voeren de Hunts 27 knopen. Dat is langzamer dan de gewone jager (destroyer). Maar de escort destroyer kon efficiƫnter overweg met en bleef stabieler bij de lagere snelheden die konvooien aanhielden. Ze waren ook lichter, en daardoor zuiniger.
De schepen van de Hunt-klasse waren eigenlijk net te kort en te smal voor operaties midden op de oceaan en werden dan ook meestal ingezet nabij de kust of op de Noordzee en de Middellandse Zee. Ze werden gebouwd in vier varianten. In de loop van de tijd kwamen er torpedobuizen en afwerpers van dieptebommen bij, evenals verschillende types radar.
In de Tweede Wereldoorlog gingen 23 van de 86 Hunts verloren. De rest bleef vaak tot ver in de jaren vijftig of nog langer in de vaart. Sommige werden verkocht aan de marines van andere landen. Zo werd ironisch genoeg de Oakley verkocht aan West-Duitsland, waar ze als Gneisenau (het gelijknamige slagschip was al lang uit de vaart) nog tot 1972 dienst deed.
Foto Imperial War Museums