Andere zaken
Shipping
‘Shipping’ is de doordeweekse benaming voor de Nederlandse koopvaardijrederij in oorlogstijd. Ze voerde het beheer over alle Nederlandse schepen die niet in Duitse handen waren gevallen. Het was de werkgever van veel Nederlandse zeelieden buiten Nederland.
Voluit heette Shipping ‘The Netherlands’ Shipping and Trading Committee’ (NSTC). Die organisatie was razendsnel (je bent geneigd te zeggen: on-Nederlands snel) uit de grond gestampt door een aantal belangrijke figuren uit Nederlandse scheepvaartkringen die toevallig op de dag van de Duitse inval in Londen waren. Aanvankelijk richtten ze zich op het acute probleem dat door het uitbreken van de oorlog de molestverzekering van Nederlandse schepen vervallen was (vrijwel alle zeeschepen waren bij Lloyd’s in Londen verzekerd). Maar spoedig realiseerden ze zich dat de oorlog veel meer problemen zou opleveren. Het behoud van de Nederlandse koopvaardijvloot was in het geding: die zou natuurlijk niet in handen mogen vallen van de Duitsers, maar ook niet door de Britten in beslag mogen worden genomen.
In 1939 had het Nederlandse parlement met vooruitziende blik al de Zeeschepenvorderingswet en de Wet Behoud Scheepsruimte aangenomen. Die regelde de vordering van de handelsvloot en de lading van onderweg zijnde schepen. Nu deze wetten moesten worden uitgevoerd wierp Shipping – toen nog Nederlandse Scheepvaart Commissie geheten – zich op dat voor haar rekening te nemen. Via een telegram van de ministeries van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Defensie in Den Haag naar Londen werd Shipping op 11 mei 1940 inderdaad de machtiging verleend de scheepvaartwetten uit te voeren. Shipping werd dus praktisch gesproken een uitvoerend orgaan van de Nederlandse regering. Nog op dezelfde dag werden alle ambassades en consulaten daarvan op de hoogte gesteld. De reders werden de volgende dag ingelicht. Shipping werd ook een vennootschap (‘Ltd.’), zodat ze kon deelnemen aan het Britse handelsverkeer. Shipping huurde aanvankelijk één kamer in Londen, maar groeide al snel uit tot een organisatie met duizend personeelsleden in Londen en nog eens duizend daarbuiten.
Zeemanshuizen
Shipping beschikte over een groot aantal voorzieningen voor Nederlandse zeelieden. Zo waren er Nederlandse zeemanshuizen in belangrijke havens en vijf herstellingsoorden voor zieke en gewonde schepelingen. Er was in Londen zelfs een speciale rechtbank voor handhaven van de wet op Nederlandse schepen.
Voor de duur van de oorlog werden alle Nederlandse zeeschepen van kleinere reders (164 schepen) door Shipping gecharterd van de reders. Dezen kregen dus een vergoeding, al zou het tot na de oorlog duren eer ze die werkelijk ontvingen. Al het personeel kwam in dienst van Shipping, tegen ongewijzigd salaris. 465 zeeschepen van grotere rederijen, die hun hoofdzetel tijdig naar bijvoorbeeld Curaçao of Nederlands-Indië hadden verplaatst, werden aanvankelijk niet door Shipping gecharterd. Zij bleven in de vrije of ‘gereserveerde’ vaart. Hun bemanning bleef in dienst van de reders.
Shipping op zijn beurt verhuurde de schepen weer aan het Britse ministerie van Scheepvaart of, later, het ministerie van Oorlogstransport. Dat verhuren gebeurde op basis van time-charter, dat wil zeggen inclusief personeel, onderhoud en dergelijke. De schepen bleven in oorlogsvaart onder Nederlandse vlag varen. Het waren regelingen met veel juridische haken en ogen en talloze uitzonderingsbepalingen. Zo kwam er bijvoorbeeld voor tankers een afzonderlijke regeling, en bleven lijnschepen tussen havens buiten Europa (meestal tussen Nederlands-Indië en Amerika) voorlopig behouden voor de vrije vaart. Het beheer van de vermaarde Nederlandse zeesleepboten werd door Shipping uitbesteed. Een aparte categorie ook vormden de kleine veertig Duitse schepen die in de meidagen in Nederlands Oost- en West-Indië in beslag waren genomen.
Risico
Met zijn Shipping week Nederland af van andere landen. Noorwegen, België, Denemarken en andere landen vorderden domweg de hele handelsvloot en maakten geen onderscheid tussen kleinere en grotere rederijen. Ook de Britten hadden hun hele handelsvloot gevorderd. De Nederlandse aanpak had nogal wat nadelen, bijvoorbeeld dat er onevenredig veel risico bij de kleinere rederijen terechtkwam. In juni 1942 besloot de Nederlandse regering zich bij de andere landen aan te sluiten en ook het bezit van de hele koopvaardijvloot te vorderen, inclusief de schepen van de grotere rederijen. Shipping bleef de organisatie die het beheer voerde over de schepen.
Op 1 augustus 1944 ging het beheer van de Nederlandse schepen in oorlogsvaart over naar het nieuw gevormde ministerie van Scheepvaart. Veel mensen van Shipping, ook uit de top, traden als (tijdelijk) ambtenaar in dienst van het ministerie. Shipping werd omgezet in een ambtelijke organisatie. In de wandeling bleef de naam ‘Shipping’ gebruikelijk.
Foto Museum of London
Vaarplicht
Voor Nederlandse zeelieden gold vanaf 6 juni 1940 de vaarplicht. Zij moesten dus blijven varen. Het duurde enige maanden voordat deze maatregel echt werd uitgewerkt. Daarna gold de vaarplicht tot een leeftijd van 60 jaar en strekte deze zich uit tot een half jaar na het einde van de oorlog. Op desertie (zo heette dat werkelijk) stond een gevangenisstraf van maximaal vier jaar. Desertie kwam niet veel voor; de maximumstraf ervoor is nooit opgelegd. Het was overigens mogelijk ontheffing van de vaarplicht aan te vragen; in dat geval werd er naar ander passend werk gezocht. En uiteraard waren er ook automatische ontheffingen in geval van ziekte of invaliditeit.
Literatuur
- K.W.L. Bezemer: Geschiedenis van de Nederlandse Koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog, Elsevier 1986, hoofdstuk IX.
- L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Martinus Nijhoff, 1979, deel 9, hoofdstuk 10.