Boven zee
MAC-schepen, halfwas vliegdekschepen
MAC-schepen, of merchant aircraft carriers waren tot provisorische vliegdekschepen omgebouwde koopvaardijschepen, vooral bedoeld voor de bescherming van konvooien. Ze waren in zekere zin de opvolgers van de CAM-schepen.
De enige schepen die geschikt waren om te worden omgebouwd tot vliegdekschip waren tankers en bulkcarriers voor bijvoorbeeld graan. Bij andere vrachtschepen stonden de masten in de weg. Bij een MAC-schip werd er ‘eenvoudig’ een extra dek boven het bestaande aangebracht waarvan vliegtuigen konden opstijgen en, belangrijk, waarop ze ook weer konden landen – dat laatste kon met CAM-schepen niet. Het aldus ontstane schip bleef intussen ook functioneren als tanker of bulkschip. MAC-schepen bleven koopvaardijschepen. De meeste waren Brits, maar Nederland had er als enige andere land ook twee. Een plan om ook een paar Noorse schepen om te toveren tot MAC-schip viel in het water.
Met het idee van het MAC-schip werd al bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog gespeeld, maar toen werd het nog als te ingewikkeld en gevaarlijk terzijde geschoven. In het bijzonder, en begrijpelijkerwijs, vroeg men zich af of het wel zo’n goed idee was uitgerekend een tanker te gebruiken als vliegdekschip – wat kon er allemaal wel niet misgaan!
Envelop
In 1942 bleek echter dat werven in het Verenigd Koninkrijk en (vooral) de Verenigde Staten niet snel genoeg volwaardige, maar kleine vliegdekschepen (escort carriers) konden leveren en werd het concept weer van stal gehaald. Het eerste MAC-schip heet achter op een envelop ontworpen te zijn door de Schotse industrieel James Lithgow. Begin 1943 kwamen ze in de vaart. De eerste werden speciaal gebouwd, pas later werden bestaande schepen omgebouwd.
Het vliegdek was zo’n 120 meter lang en 19 meter breed, wat in de wereld van vliegdekschepen bepaald klein is. Het dek bestond uit drie of vier segmenten. De dekopbouw werd gereduceerd tot een smalle commandotoren aan stuurboordzijde. De schepen kregen een zwaardere motor dan ze als normaal vrachtschip zouden hebben gehad teneinde iets beter te kunnen manoeuvreren. Van tankers werd één tank gereserveerd voor vliegtuigbrandstof, in bulkschepen werd ruimte vrijgemaakt voor een brandstofvoorraad. Alleen bulkschepen kregen een hangar met lift naar het vliegdek; op MAC-tankers bleven de vliegtuigen gewoon op het dek staan. MAC-schepen hadden doorgaans vier, soms drie Fairey Swordfish vliegtuigen aan boord, tamelijk oude maar robuuste tweedekkers. Een volwaardig vliegdekschip in de Tweede Wereldoorlog herbergde al snel tachtig vliegtuigen. De MAC-schepen hadden een bemanning van ruim honderd koppen, van wie ongeveer de helft zich ontfermde over de vliegtuigen.
Ondanks alle grondige aanpassingen was de laadcapaciteit van MAC-tankers slechts met tien procent afgenomen. Voor MAC-bulkschepen kon dit oplopen tot bijna dertig procent. Dat was belangrijk, want er was voortdurend gebrek aan laadcapaciteit.
Empire
Veel van de MAC-schepen waren Empire-schepen. Om ze te onderscheiden kregen ze ‘Mac’ in de naam, bijvoorbeeld Empire MacRae, Empire MacKenzie of Empire MacKendrick. Ze voeren voornamelijk in minder snelle konvooien op de Noord-Atlantische routes. Bij de havens van Halifax (Canada) en Liverpool werden nieuwe installaties gebouwd om de bulkschepen snel te laden en lossen. Normaal duurde dat ruim een week, maar het werd onverantwoord gevonden de MAC-schepen zo lang aan de kade te houden.
Er zijn negentien MAC-schepen geweest: twaalf tankers en zeven bulkschepen. Hoe effectief ze zijn geweest in de bescherming van konvooien is lastig te zeggen, omdat om allerlei redenen de overmacht van de Duitse U-boten al sterk begon af te nemen toen de MAC-schepen verschenen. Vast staat dat er nooit een U-boot onschadelijk is gemaakt door een Swordfish van een MAC-schip, maar er zijn er zeker vele verjaagd. De MAC-schepen werden bijzonder gewaardeerd door de koopvaardij. Er zijn verhalen dat er gejuich op ging onder de kapiteins en stuurlieden als ze op de conference vlak voor het uitvaren van een konvooi te horen kregen dat er een MAC-schip zou meevaren.
Tegen het eind van de oorlog werd de behoefte aan MAC-schepen kleiner, ook al doordat er inmiddels meer gewone vliegdekschepen waren. Af en toe begonnen ze te functioneren als transatlantische ‘veerboot’ voor het vervoer van vliegtuigen van de VS naar Europa. Vanaf september 1944 werden de MAC-schepen weer omgebouwd tot normaal koopvaardijschip.
Foto Imperial War Museums
Foto Imperial War Museums
Nederlandse MAC-schepen
Foto Ministerie van Defensie
De Gadila en de Macoma waren twee identieke tankers van de Petroleummaatschappij La Corona, een onderdeel van Shell. Het waren de enige twee niet-Britse MAC-schepen. Niet alleen voeren de schepen onder Nederlandse vlag, ook de vliegtuigen behoorden bij een speciaal Nederlands squadron van de Britse marine-luchtvaartdienst. Beide schepen voeren mee in zeven konvooien. De Macoma is het enige MAC-schip dat een duikboot tot zinken bracht, maar pijnlijk genoeg bleek dat geen Duitse U-boot te zijn maar een schip van de Franse vrije marine. Na de oorlog werden de schepen weer in hun oorspronkelijke staat teruggebracht en voeren ze nog een twaalftal jaar als gewone tanker.